Ten onrechte niet verzoeken om een aangiftebiljet, vergrijpboete?

De verplichting tot het doen van aangifte ontstaat éérst nadat een uitnodiging is ontvangen. Ingevolge artikel 6 lid 3 AWR kunnen belastingplichtigen die ‘in aanmerking komen voor het doen van aangifte’, maar géén aangiftebiljet hebben ontvangen, worden verplicht tijdig om uitreiking van een aangiftebiljet te verzoeken.1

Indien daaraan niet wordt voldaan, kan dat leiden tot het opleggen van een verzuimboete ex artikel 67ca onder a AWR van maximaal € 6.709.2 Maar kan in zo’n situatie ook een vergrijpboete worden opgelegd? Uit rechtspraak van de afgelopen jaren kan worden afgeleid dat de Belastingdienst meent van wel.3

Zo stond in een procedure bij Hof Amsterdam de vraag centraal of aan een belastingadviseur een forse vergrijpboete ex artikel 67e AWR mocht worden opgelegd. De adviseur in kwestie had namens de op Malta gevestigde vennootschappen volgens de inspecteur ten onrechte en verwijtbaar niet verzocht om uitreiking van een aangiftebiljet vennootschapsbelasting terwijl wel sprake zou zijn van Nederlandse belastingplicht. Volgens de fiscus was het aan de adviseur te wijten dat “anderszins te weinig belasting” werd geheven. De vergrijpboete sneuvelde omdat naar het oordeel van het hof – kort gezegd – geen sprake was van medeplegen van of het feitelijk leidinggeven aan de verboden gedraging. Het hof overweegt niet met zoveel woorden dat het niet verzoeken om een uitnodiging onder de reikwijdte van artikel 67e AWR valt, maar gelet op de overweging lijkt het hof daarvan veronderstellenderwijs wel uit te gaan. Mijns inziens kan deze bepaling niet in deze zin worden opgerekt. Daarvoor zijn ook geen aanknopingspunten te vinden in de parlementaire geschiedenis.

De Hoge Raad heeft deze zaak in 2024 afgedaan met artikel 81 RO.4 De beantwoording van deze rechtsvraag is dus toekomstmuziek. Of kan toch op de muziek vooruit worden gelopen naar aanleiding van een recent arrest van de Hoge Raad?5 In deze zaak – waarin de rol van de uitnodiging centraal staat – wordt ten aanzien van artikel 67e AWR overwogen dat sprake is van een “andere, ruimere omschrijving van het beboetbare feit, waarbij slechts de gevolgen van het handelen of nalaten van de belastingplichtige worden genoemd“. Zou het nalaten een aangiftebiljet te verzoeken dan toch onder deze ruime omschrijving kunnen worden geschaard? Hof Den Bosch heeft in 2022 in ieder geval geoordeeld dat het nalaten een verzoek te doen geen strafbaar feit in de zin van artikel 69 lid 1 AWR oplevert.6 Sluit de Hoge Raad zich te zijner tijd daarbij aan?


  1. Nadere regels daaromtrent zijn te vinden in art. 2 en 3 Uitvoeringsregeling AWR en art. 13 Besluit Fiscaal Bestuursrecht.
  2. Uit par. 24b BBBB volgt dat in beginsel een boete van 50% van het wettelijke maximum wordt opgelegd. Slechts in uitzonderlijke gevallen wordt een verzuimboete op grond van tot het wettelijk maximum opgelegd.
  3. Hof Den Haag 2 maart 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:314 (Guernsey) en Hof Amsterdam 14 juni 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1816 (Malta).
  4. HR 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1556. Zie ook HR 6 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1131 in de Guernsey-zaak.
  5. Hoge Raad van 10 oktober 2025, ECLI:NL:HR:2025:1500.
  6. Hof Den Bosch 21 juni 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1943.

Geschreven door:

mr. A.M.E. Nuyens

Deel dit artikel